J.S. Endler (1694-1762)
1722 was een rampjaar in Darmstadt. Het hof van Ernst Ludwig, de Landgraaf van Hessen die resideerde in Darmstadt, was bankroet. Tientallen jaren lang had Ernst Ludwig geld geïnvesteerd in alles wat bij een Landgraaf hoort om hem belangrijk en lovenswaardig te maken in de ogen van de andere adel. Er werden pronkkastelen, lusthoven en jachtsloten gebouwd, baroktuinen aangelegd, er kwam zelfs een nieuw operagebouw, dat om alle rampzaligheid nog groter te maken ook nog eens afbrandde.
Het gewone volk, dat al het geld bij elkaar moest brengen, had onder het regime van Ernst Ludwig al een aantal belastingverhogingen meegemaakt. Daarbij hadden Franse invallen in Hessen de landerijen uitgeput. Een aantal misoogsten maakten de ramp compleet. Om nog enig geld in de kas te verkrijgen verhuurde de Landgraaf zijn verarmde onderdanen als soldaat aan bevriende Duitse staten.
Ondanks alles hield de Landgraaf er nog steeds een redelijk grote hofkapel op na- een absoluut vorst die wilde meetellen kon toch niet zonder? De financiële crisis zorgde onder de musici voor de nodige onrust. Zij werden al jaren (!) niet meer uitbetaald en zaten diep in de schulden. Ontslag nemen was in die tijd niet zo makkelijk, Ernst Ludwig hield er feodale opvattingen op na: Eens in dienst was levenslang in dienst. Toen het officiële Staatsbankroet bekend gemaakt werd, ontvluchtten veel musici het hof.
Zo ook de kapelmeester, Christoph Graupner. Met een smoes (dringend familiebezoek in Leipzig) probeerde hij in december 1722 het hof te ontvluchten. Maar eigenlijk had hij een hele aantrekkelijke uitnodiging gekregen van de Hoogedele en Hoogwijze Raad van Leipzig om te solliciteren naar de functie van Thomascantor in deze stad.
Het leek in de sterren geschreven. De auditie verliep goed, men was lovend. Graupner werd aangenomen, op voorwaarde dat hij een ontslagbrief zou kunnen krijgen van zijn broodheer. Met de hele Leipziger Raad aan zijn zijde zou dat toch moeten lukken! Heel zeker van zijn zaak bood Graupner zijn huis in Darmstadt te koop aan.
De uitkomst laat zich raden (In de sterren stond geschreven dat we vandaag de dag nog van prachtige Bachcantates kunnen genieten.....)
Graupner kreeg het bevel terug te keren naar Darmstadt. Kort en krachtig kwam het antwoord van Ernst Ludwig: 'Der Graupner bleibet.'
Er kwam een overeenkomst met de Landgraaf dat Graupners salaris van de afgelopen jaren uitbetaald moest worden, en een garantie dat zijn loon in de komende jaren op tijd uitgekeerd zou worden, mét belofte voor loonsverhoging.
En hij kreeg de toestemming om de gehalveerde hofkapel aan te vullen met bekwame musici. Dat laatste is zeker gebeurd.
Op dat moment komt Johann Samuel Endler (1694-1762) in beeld. Graupner had hem in Leipzig leren kennen. Endler was daar sinds 1716 student aan de universiteit, en was als musicus verbonden aan de Neue Kirche.
Vanaf 1721 had hij de leiding over het Collegium Musicum, een groep die voornamelijk uit studenten bestond en die concerterende muziek verzorgde op feestdagen en tijdens de jaarmarkten. In 1723 haalde Graupner Endler naar Darmstadt, in de eerste instantie als countertenor en violist.
Daarnaast was Endler werkzaam als copiist en componist (als copiist schreef hij alle partijen uit van Graupners partituren, en copieerde orkestmuziek van onder andere Telemann voor de hofkapel) Hij schreef slechts twee cantates, één daarvan, Da die Zeit erfüllet war, zullen wij in december uitvoeren.
Endlers werkzaamheid als componist kon pas tot bloei komen toen Ernst Ludwigs opvolger, Ludwig VIII, besloot een kasteel buiten Darmstadt te gaan bewonen. De nieuwe Landgraaf nam de helft van de hofkapel mee, voornamelijk om Zijne Doorluchtigheid te begeleiden op jachtpartijen en diners.
De afvaardiging van het hoforkest stond onder leiding van Endler, die ook de muziek componeerde. De andere helft van de hofkapel bleef in Darmstadt, onder leiding van Graupner. Ludwig VIII kwam alleen 's zondags terug in de stad om de kerkdienst (compleet met cantates) in zijn eigen kapel bij te wonen, om vervolgens uitgebreid te dineren met muziek op de achtergrond.
De Ouvertures van Endler zijn rond 1753 geschreven voor het uitgelezen 'jacht'orkest. Ze zijn in een stijl geschreven die in 17e-eeuws Frankrijk populair was, als een driedelige Ouverture met een serie hofdansen als suite. Endler schreef zijn Ouvertures in een tijd waarin een geheel nieuwe, klassieke stijl elders al ruim baan kreeg. Zijn werk benadrukt de ouderwetse smaak aan het hof van Darmstadt.
Maar Endler kon uiteindelijk niet anders dan met zijn tijd meegaan. Het hoforkest van het nabijgelegen Mannheim speelde composities van Stamitz met een vernieuwend vuur dat voor veel musici en luisteraars niet te weerstaan was. De Ouvertures zijn Endlers laatste werken in barokke stijl, een laatste herinnering aan het absolutistische hofleven. Daarna specialiseerde hij zich in het schrijven van korte Sinfonien die de barokstijl definitief achter zich laten.
Arwen Bouw
oktober 2009
|
Oboe di selva
Na de dood van Ludwig VIII van Hessen-Darmstadt in 1768, werd er een lijst opgesteld van de instrumenten van het hof orkest. Op deze lijst staan o.a.: "1 Paar Wald Hautbois mit messingen Schlüsseln" (met messing kleppen). Dit waren de instrumenten die door Endler's voorganger Graupner Oboi di Selva werden genoemd. In de Ouverture schrijft Endler Hautbois1 en Hautbois 2 voor. Omdat de hobo partijen zijn getransponeerd om op f-instrumenten te kunnen spelen (en bovendien te laag liggen voor een c hobo) zijn de partijen ongetwijfeld voor de Wald Hautbois/Oboi di Selva bedoeld.
J.Fr. Fasch (1688-1758) bestelde via Caspar Gleditsch (1684-1747) 2 Waldhautbois in Leipzig voor het hof orkest in Zerbst en noemde het instrument in de partituur van een concert Hautbois de Silve. (Gleditsch was Bach's eerste hoboïst in Leipzig tot 1743.)
Bach gebruikte om onbekende redenen andere namen voor het instrument: onder andere Hautbois da Caccia, Hautbois de la Chasse, Oboe da Caccia.
Hoewel je op grond van de naamgeving iets rustikaals zou verwachten, drukken de caccia-partijen bij Bach meestal droefenis uit. Denk bijvoorbeeld aan Zer-fliesse mein Herze in de Johannes Passion en Aus Liebe in de Matthäus Passion.
Overigens is dit een zeer laat gebruik van de caccia/selva; Bachs laatste contact met het instrument is een eigenhandig geschreven caccia-partij voor Schlummert ein (kantate 82 Ich habe genug) uit 1747. De Ouverture van Endler is van een paar jaar later. In 1750 schreef Gluck in Wenen al Engelse Hoorns (de moder-nere opvolger van de f-hobo) voor in een opera.
Piet Dhont
oktober 2009
|
meer over instrumenten
terug naar programmatoelichtingen
|