HIP hip
"One who asks a question is a fool for five minutes;
Welcome. There isn't space this month for purple prose about our particular decisions in Historically Informed Performance (HIP) and why our instruments, "set-ups" and other performance practices are "special" (although actually quite normal in the early 18th century). Later, you can read on our website about why it may sound "new". Now, we ask you simply to listen with an open mind, drift back 300 years and let the music work its magic. top
Welkom Deze maand laten we de proza waarin we onze besluiten over onze Historically Informed Performance (HIP) even voor wat het is. Ook hebben we het niet over onze instrumenten en andere keuzes rond onze uitvoeringspraktijk (bijzonder of niet; hoewel heel gewoon in de 18e eeuw). Als het "nieuw" mocht klinken dan kunt u daar later op onze website alles over lezen. Voor nu vragen we u gewoon te luisteren met een 'open mind' en in uw voorstellingsvermogen 300 jaar terug te gaan in de tijd. Het enige wat u dan nog hoeft te doen is de magische werking van de muziek te ondergaan. Tegenwoordige opvattingen in de HIP keren zich af van het gebruiken van koren, dirigenten en 16 voets contrabassen. En toch ziet u dit allemaal vanmiddag voor uw ogen gebeuren. "Waarom?" zult u zich afvragen. Zo'n 300 jaar geleden bestonden koren die een liturgische functie hadden in de kerk allemaal uit mannelijke zangers. Zo ook vanmiddag: het Roder Jongenskoor - ze bestaan dit jaar 25 jaar - is zo'n koor. In 1985 opgericht naar Engels voorbeeld, bestaat het koor uit 16 - 18 "trebles" (jongenssopranen), 4 countertenoren, 4 tenoren en 4 bassen. Bijzonder voor het Roder Jongenskoor is dat vrijwel alle mannen voormalige trebles uit het koor zijn, die na de stemwisseling zich in hun "nieuwe" rol een plaats hebben weten te verwerven in de mannengroep van het koor. Een jongenskoor is altijd aan veranderingen onderhevig. Met name de bezetting bij de "trebles" kent de nodige doorstroming, doordat jongens op "oudere" leeftijd noodgedwongen vertrekken en jonge zangers de opengevallen plaatsen innemen. Ervaring vertrekt en leergierigheid neemt hun plaats is. Op routine werken is er dan ook nooit bij(!). In de tijd van Bach was dit uiteraard niet anders, behalve dan dat de puberteit op latere leeftijd van zich deed gelden: de stemwisseling begon beduidend later, waardoor jongens tot op "hoge" leeftijd (soms tot in hun twintigste levensjaar) hun sopraanstem behielden. Op zo'n leeftijd levert dat een veel grotere en meer volwassen klank op dan tegenwoordig het geval is. Het Roder Jongenskoor prijst zich daarentegen gelukkig met een op dit moment mooie mixture van jonge en wat oudere stemmen. Het is overigens maar zeer de vraag of de jongensstemmen uit vroeger tijden wel altijd zo mooi geklonken hebben als wij denken te moeten geloven. Er zijn voorbeelden te over dat geschoolde zangeressen - onzichtbaar vanachter een balustrade - het werk deden, terwijl het jongenssopraantje voor bij het altaar stond te mimen. Graupner schreef zijn sopraan-arias voor operazangeressen. Lauren Armishaw zingt die aria's en ook één aria in cantate BWV 127 vandaag. Zij is overigens steeds zichtbaar als zij zingt. Het was Joshua Rifkin die in de 80er jaren van de vorige eeuw het One Voice Per Part (OVPP) voorstelde. Er zijn inderdaad sterke argumenten aan te voeren voor het feit dat uitvoeringen binnen een liturgisch kader in de 16e - 18e eeuw bezet werden door één zanger of één instrumentalist. Hoewel namenlijsten van koorleden (vier per partij) uit die tijd anders doen vermoeden, is het zeer wel denkbaar dat niet iedereen van het koor ook inderdaad musicerend bezig was op het moment van uitvoering. De vergelijking met een voetbalteam, waarvan maar enkele spelers worden opgesteld ligt voor de hand. De anderen kregen vervolgens andere taken toebedeeld, zoals orgel pompen of altviool spelen. Weer anderen waren mogelijk afwezig vanwege ziekte of iets dergelijks. Voor het Roder Jongenskoor is het gewoon dat solopartijen altijd worden ingestudeerd door drie jongens omwille van dezelfde redenen. De Swaen speelt al sinds 2001 volgens het principe van OVPP; we weten dus waar we het over hebben, maar beseffen tegelijkertijd dat het geen absolute must hoeft te zijn. Want wat wanneer er niemand ziek is? Nou, misschien zongen ze dan wel allemaal...... En dat is wat u vandaag hoort: een geheel uit "mannen" bestaand koor met een - nou eenmaal onmisbare - dirigent. De Swaen voert doorgaans uit zonder dirigent; de jongens daarentegen zijn dit niet gewend. Ik heb de muziek met het koor ingestudeerd en houd ook vanmiddag de touwtjes in handen. Wat blijft er nog over van ons lijstje met "zonden" van vandaag: de alom verfoeide 16 voet contrabas. Het uitgangspunt van de meeste composities in de Barok is de continuopartij van waaruit andere partijen ontstaan. Het is dus logisch om een stevige baspartij te hebben. Desalniettemin valt er nog veel te ontdekken over de violone en vooral: op welke werd waar gespeeld? Het is een algemeen probleem dat het tegenwoordig gangbare continuo-instrument (lees: cello) niet helder genoeg klinkt en voortdurend onderin versterking behoeft. Dat maakt de klank er niet transparanter op. De bass violin (een grote cello) die wij gebruiken is van nature stevig genoeg, dus de extra 16 voet wordt alleen selectief ingezet om onze pyramidevormige klank te versterken. Rintje te Wies |