De Keus van Eduard van Hengel
programmatoelichtingenschrijver en meedenker
Toen De Swaen mij voor één keer tot concertprogrammeur bombardeerde, en ik zag dat Bachs cantate BWV 22 één van de publieksfavorieten was die in ’mijn’ programma moesten figureren, wist ik het meteen: dit was mijn kans om een - langgekoesterde - wens te laten vervullen: reconstructie van de sollicitatieprocedure waaruit Bach als nieuwe Thomaskantor te Leipzig tevoorschijn kwam. BWV 22 is namelijk één van de twee auditiecantates die Bach ter ondersteuning van zijn sollicitatie naar de vacature Kuhnau mocht schrijven en op 7 februari 1723 uitvoeren. We zouden zijn twee auditiecantates (BWV 23 is de andere) combineren met die van de andere sollicitanten, Graupner, Telemann, Kauffmann en Duve, zodat het publiek zelf zou kunnen oordelen (en zich verbazen dat een tijdgenoot kon concluderen wenn man eben nicht die besten kriegen könne, man eben die mittleren nehmen müsse.) Helaas staan - zoals bekend - tussen droom en daad wetten in de weg en praktische bezwaren: al deze auditiecantates in één concert: dat kan natuurlijk niet. Maar in elk geval hoort u op 27 februari dus Bachs twee auditiecantates, uit te voeren "voor en na de preek" en die preek is in dit geval een Konzert van G. Ph. Telemann.
Het concertprogramma wordt verluchtigd met het portret van de brave tienjarige waar ik destijds "ik" tegen zei; die zat toen al wel twee jaar op pianoles. Hij woonde in de Mendelssohnstraat (in de oorlog omgedoopt tot Vivaldistraat) maar het zou nog zeker 15 jaar duren voor Mendelssohn hem voor het eerst ontroerde. Zijn achterburen waren de Bachstraat, maar Bach betekende voor hem nog vooral ’saai’. Ik was geschokt toen ik dat tien jaar later teruglas in een middelbare-schoolopstel, en schaamde mij voor dat onbezonnen oordeel. Maar weer tien jaar later kon ik die puber eigenlijk wel gelijk geven, wetend dat hij zijn oordeel waarschijnlijk baseerde op de ’naaimachine’-vertolkingen die toen de Bach-renaissance inluidden.