ensemble | musici | HIPhips | keuzes | concerten | dank aan | contact | WINKEL

NL | EN
wit Meer over instrumenten

Viola d’amore

door Arwen Bouw

amore "Wegen des lieblichen Lauts der gestrichenen staehlernen Saiten, hat sie den lieben Namen bekommen"



De toevoeging "d’amore" wordt bij instrumenten genoemd die lager, zachter, en daardoor lieflijker klinken dan hun familieleden. Het is niet zeker of "d’amore" bij de viola "de viool van de liefde" of juist "de viool van de Moren" betekent, het laatste vanwege zijn ietwat exotisch uiterlijk (de gevlamde vorm van de f-gaten wordt wel met het vlammende zwaard vergeleken, een symbool dat geassocieerd wordt met de Islam). De violad’amore lijkt uiterlijk het meest op de viola da gamba, maar heeft een wisselend aantal snaren die in een onnoemelijk aantal stemmingen kunnen staan. Het instrument komt voor in afmetingen variërend van vioolgrootte tot en met de lengte van een tenorviool. De meeste instrumenten zijn uitgerust met metalen sympathische snaren, extra snaren die onder de toets doorlopen en meeresoneren wanneer de (meestal) darmen speelsnaren worden aangestreken. De vroege vorm van de violad’amore had deze resonanssnaren nog niet, er werden speelsnaren opgezet van messing, zilver of staal. Dit leverde, volgens schrijvers uit de 17e eeuw, een zilverige, lieflijke klank op. Dit type instrument heeft in de 18e eeuw nog lang bestaan naast het bekende type mét resonanssnaren. Eind 18e eeuw, in de klassieke tijd, ontstond er uit deze twee instrumenten een min of meer gestandaardiseerde vorm met zeven snaren en met één stemming. Daarna raakte het instrument een tijdje uit de mode, alhoewel het nooit echt verdween. Eind 19e eeuw kwam een grotere belangstelling voor oude muziek en werd het barokke repertoire en instrumentarium (en daarmee de violad’amore) langzamerhand herontdekt. Ik was al lange tijd zeer ge•ntrigeerd door de violad’amore, die ik kende van spelers die het instrument rond Passietijd uit de koffer haalden, om "Betrachte, meine Seel’ en "Erwäge" uit Bachs Johannespassion te begeleiden. Maar ik raakte ook nieuwsgierig naar de klank van die vroegere, met metaal besnaarde instrumenten, zeker omdat ik als violist op kale darmsnaren DJ_viola speel (óók de laagste snaar) en graag het verschil in besnaring en klank wilde ervaren. Vol goede moed zijn vioolbouwer Dirk Jacob Hamoen en ik toen begonnen ons in te lezen. De hulp van violad’amore-deskundige Kai Köpp kwam daarbij zeer van pas. Hij heeft mij gewezen op de nog bestaande instrumenten zonder resonanssnaren, en zijn artikelen over dit onderwerp zijn zeer de moeite waard voor iedereen die zich wil verdiepen in deze vroegbarokke instrumenten. Met name een artikel over de instrumentenbouwer Tielke (1641-1719) is een aanrader, er is namelijk weinig bekend over het gebruik van 17e eeuwse violad’amores. In zijn artikel " Die Violad’amore ohne Resonanzsaiten und ihre Verwendung in Bachs Werken" gaat Kai Köpp in op 18e-eeuwse instrumenten met 6 of 7 snaren. Verder schrijft hij over het gebruik en de verspreiding van deze instrumenten. Hij gaat er daarbij van uit dat juist in het werkgebied van Bach deze instrumenten veelvuldig voorkwamen. Dat maakte mij nóg nieuwsgieriger naar de klank. Messing speelsnaren bij Bach! Op de website van Thomas Georgi, www.violadamore.com, is onder "wire strings" een samenvatting te lezen van Köpp"s artikelen, er is bijvoorbeeld een helder overzicht van de kenmerken van dit type violad’amore te vinden. Ondertussen moesten Dirk Jacob en ik een beslissing nemen, welk instrument we als voorbeeld zouden gebruiken voor een copie of reconstructie. Omdat ik nu veel 18e-eeuwse muziek speel (met name in Barokensemble De Swaen) kwam een vroeg instrument met 5 snaren van Joachim Tielke helaas niet in aanmerking. Om ook muziek van Bach of het vroege repertoire van Graupner te kunnen spelen leek een pas ontdekt instrument van Johann Georg Skotschofsky met 6 snaren, dat zich nu in Frankfurt bevindt, geschikter om te copiëren. Skotschofsky was als vioolbouwer werkzaam in Darmstadt en als musicus werkte hij mee in de Darmstadtse Hofkapel onder leiding van Christoph Graupner. Skotschofsky"s zessnarige instrument bleek echter niet meer in originele staat. Het heeft een aantal grondige verbouwingen ondergaan, en viel derhalve af als voorbeeld voor een copie. Het is van violad’amore tot altviool omgebouwd en recentelijk weer terug krul naar violad’amore. Een andere, grotere violad’amore van Skotschofsky diende als voorbeeld voor de terugbouw. Dit grotere, zevensnarige instrument is in bezit van het muziekinstrumentenmuseum in Parijs. Er is een mooi artikel geschreven door Heinz Berck, "Christoph Graupners Violad’amore", dat gaat over de reconstructie en restauratie van het zessnarige instrument in Frankfurt. Uiteindelijk is het de bedoeling dat het museum in Darmstadt, waar ook het verzamelde werk van Graupner te vinden is, het instrument in bezit krijgt. Het "Parijse" instrument van Skotschofsky is uiteindelijk het voorbeeld geweest voor het instrument dat Dirk Jacob Hamoen voor mij maakte. We hebben het in Parijs mogen opmeten en natekenen. Om het grote instrument voor mij hanteerbaar te maken heeft Dirk Jacob de copie een paar procent kleiner gemaakt, met behoud van de proporties van het instrument. Het resultaat is een zessnarig instrument, met een corpuslengte van 40,5 cm en een mensuurlengte van 37,5 cm, dus wat de grootte betreft vergelijkbaar met een altviool.





De besnaring

We hadden weinig historische voorbeelden van de besnaring. Behalve de uitspraken en omschrijvingen van zeventiende- en achttiende-eeuwse schrijvers zijn er een paar schilderijen waarop snaren en de bevestiging van de snaren van dichtbij te zien zijn. Ook zijn er een paar instrumenten in musea die haakjes aan het staartstuk hebben.
snaarbevestiging Het "haakjes" systeem wijst op het gebruik van metalen snaren, de snaren werden met een lusje aan het haakje bevestigd. Over het materiaal van de snaren schrijven Kai Köpp en Thomas Georgi "It might be useful to point out that modern "steel strings" are not the correct material because they have entirely different characteristics from historical harpsichord strings made of brass and iron. The modern chrome steel string optimizes flexability and strength whereas the historical wire strings are stiff and rather breakable." Na veel experimenten met clavecimbelsnaren in allerlei diktes en legeringen op een zelfgemaakt hexachord-plankje (een monochord waar in plaats van één zes snaren op konden worden bevestigd), hebben we een set messing snaren gevonden die werkt op mijn instrument in de stemming die ik op dit moment gebruik: Bes-d-g-c1-f1-bes1. De bovenste drie snaren spreken makkelijk aan en klinken resonant. De messing snaren geven inderdaad die zilverachtige klankkleur weer, waarover zo lovend geschreven werd. Voor de onderste snaren bleken dikkere messing snaren moeilijk aan te spreken en een doffer geluid te geven. Omwikkeling bood hier een oplossing: de onderste drie snaren hebben nu een zacht ijzeren kern en zijn omwikkeld met koper. In vergelijk met darmsnaren, zelfs de dikke kale darmsnaren die ik ben gewend, zijn die onderste snaren bij het spelen lastiger in beweging te krijgen. Ook hebben de omwikkelde metalen snaren een wat eenvormigere klank vergeleken met darmsnaren, die in die ligging meer klankmogelijkheden hebben, en op een heel andere manier moeilijk te controleren zijn. De metalen snaren vergen van mij in ieder geval een aangepaste streektechniek. De metalen besnaring levert de resonante klank op die kenmerkend is voor de violad’amore. Volgens Kai Köpp is het type geluid niet wezenlijk anders dan het geluid van een instrument met darmbesnaring en metalen resonanssnaren. In mijn ervaring tot dusver kan ik dit onderbouwen, want in de eerste instantie is de vorm van de klankkast meer klankbepalend dan de besnaring. Mijn enige aanmerking is dat een metalen besnaring in mijn oren kernachtiger en grondtoniger, maar ook wat minder plooibaar klinkt dan een darmen besnaring. Wat betreft het verschil in klank tussen metalen snaren en darmsnaren: eind maart zullen we met Barokensemble De Swaen een concert van Graupner uitvoeren, voor violad’amore en altviool, strijkers en basso continuo. De altviool is (zoals altijd) besnaard met louter kale darmsnaren, het klankverschil met de met messing besnaarde violad’amore zal dan optimaal te horen zijn.



Stemming en verstemming

"De violad’Amor lyd veele Verstemming", schrijft Leopold Mozart in zijn "Grondig Onderwijs in het Behandelen der Viool". De verstemming, of ontstemming, in muzikale terminologie bekend onder de naam Scordatura (Accordatura is het tegendeel, en betekent "stemming" of "overeenkomst") werd toegepast om een bepaald karakter aan een muziekstuk te verlenen. "Een onnoemelijk aantal stemmingen", zoals in het begin van dit verhaal vermeld, lijkt overdreven, maar is het niet. Veelal werd het instrument gestemd in de toonsoort van het te spelen stuk. Soms is de (ver)stemming gegeven, maar meestal moet deze gereconstrueerd worden uit het stuk zelf. Michael en Dorothea Jappe hebben groot werk verricht in hun "Violad’Amore Bibliographie", zij hebben in een stuk of 250 werken uit de 17e en 18e eeuw ongeveer 40 stemmingen én hun transposities uitgeplozen. In aparte hoofdstukken schrijven zij ook nog over stemmingen bij Attilio Ariosti (die naast een groot aantal composities een studiewerk speciaal voor de violad’amore schreef- vanzelfsprekend elke "Lezione" in een andere stemming), J.S. Bach (waarover qua violad’amore vrij weinig bekend is) en Graupner (die in Darmstadt een aantal musici aantrok die ook voor de violad’amore schreven). Voor het type instrument dat ik heb laten maken komt een kwartenstemming het meest in aanmerking. Deze stemming wordt in de 18e eeuw beschreven als "de nieuwe stemming uit Italië", die in Duitsland de 17e eeuwse accoordstemming verving en het spelen in meer toonsoorten mogelijk maakte, zonder het instrument nog verder te hoeven verstemmen. Deze stemming lijkt het meest op een viola da gamba-stemming, met als uitzonderlijkheid dat de terts onderin ligt: Bes-d-g-c1-f1-bes1. Het was even puzzelen, maar het bleek dat de muziek die voor deze stemming geschreven is, altijd genoteerd staat in een franse G sleutel, die men (ook al bedoelt de componist het stuk een toon hoger of lager) altijd vanuit de Bes-kwartenstemming kan blijven lezen. Op papier is het heel ingewikkeld, maar al spelend is het heel logisch: je blijft in Bes lezen terwijl je het instrument een toon hoger of lager stemt. Dit proces heet dan niet "verstemmen", maar "transponeren." Men kan maar beter geen absoluut gehoor hebben! Maar welke stemming is nu geschikt voor Bachs "Tritt auf die Glaubensbahn"? (BWV 152). De schrijvers over dit onderwerp komen allemaal met een andere oplossing. Het is Bachs enige werk waar de violad’amore in het altvioolregister gaat, de andere werken hebben een hogere ligging, en zijn kennelijk voor een kleiner instrument geschreven. De oudste bron die ik specifiek over BWV 152 ken, is de Bach Gesellschaft Ausgabe (1851). Zij noteren BWV 152 in e-klein (de toonsoort van de orgelpartij, de partijen van de andere instrumenten staan echter in g-klein) maar e-klein is voor de hobo en blokfluit een vrij ongebruikelijke toonsoort. De violad’amore noemen zij in hun voorwoord een instrument met vijf snaren in kwinten gestemd, c-g-d1-a1-e2 (de stemming van een viool en een altviool in één), maar de omvang van de partij in e-klein duikt hier onder de laagste c. De modernere uitgevers noteren BWV 152 in g klein, er van uitgaand dat de orgelpartij in e-klein in de hoge koortoon heeft geklonken en de instrumenten in g-klein in Franse kamertoon. Dan komt de laagste toon van de violad’amore op een d uit, één toon hoger dan de laagste altviooltoon. Moderne schrijvers en kenners stellen de kwartenstemming vanuit Bes, of een kwart-kwint stemming in C, of een accoordstemming vanuit D voor. De passage die het meest aanleiding geeft tot gissingen naar de stemming zit in het eerste deel, maat 111-114.accoorden Daar staan een aantal accoorden genoteerd die in de ene stemming wat makkelijker te spelen zijn dan in de andere, afhankelijk van wat men gewend is. Ulrich Prinz schrijft in zijn recent verschenen boek "Bachs Instrumentarium" dat de kwartenstemming, naar aanleiding van deze passage, "weniger geeignet" is. Hij stelt een stemming vanuit een D- accoord voor (de laagste toon is immers een D) die historisch te onderbouwen is, omdat deze in de 2e helft van de 18e eeuw veelvuldig voorkwam. Michael en Dorothea Jappe stellen als historisch correct de kwartenstemming vanuit Bes voor, als gedocumenteerde stemming uit Bachs tijd, en geschikt om de beruchte accoordenpassage te kunnen spelen. Maar men kan daarbij de hoogste snaar naar c stemmen in plaats van bes, als men het stuk niet in de 2e positie wil beginnen...Dat is merkwaardig, als je als violist gewend bent altijd in één vaste stemming te spelen, en eerder de posities opzoekt dan een snaar te gaan verstemmen! Maar het zegt genoeg over de uitvoeringspraktijk, en over de flexibiliteit van de vroegere spelers, die waarschijnlijk geen moeite hadden de ene of de andere stemming te gebruiken, net zoals ze geen moeite hadden met wisselende toonhoogtes of sleutels. Eind december hebben we met Barokensemble de Swaen BWV 152 op het programma staan. In dit concert zal mijn gloednieuwe violad’amore voor het eerst te horen zijn, en iedereen kan kennis maken met een messing besnaring bij Bach. Ik houd mij graag aanbevolen voor op- en aanmerkingen in het kader van verder onderzoek!
arwenbouw@planet.nl
020 692 50 10

Genoemde artikelen en boeken

Michael en Dorothea Jappe: Violad’Amore Bibliographie, Amadeus, 1997

Kai Köpp: Die Violad’amore ohne Resonanzsaiten und ihre Verwendung in Bachs Werken", uit: Bach Jahrbuch, 2000 Die Violad’amore ohne Resonanzsaiten bei Joachim Tielke, uit: Glareana, Basel 2003.

Heinz Berck: Christoph Graupners Violad’amore,uit: 10. internationaler Violad’amore-Kongress, Trossingen, 2002

Ulrich Prinz: J.S. Bachs Instrumentarium, Bärenreiter, 2005

Bach Gesellschaft Ausgabe, Leipzig, 1851

Het citaat bovenaan dit verhaal is van Johann Mattheson, uit Das neu-eröffnete Orchestre, Hamburg 1713